Armoede in Nederland.
Quiz
Het werk in de fabrieken was
- prettig, maar vies.
- vuil en gevaarlijk.
- vermoeiend en interessant.
De fabrieksarbeiders woonden
- met veel mensen in een huis.
- in plaggenhutten.
- in tenten.
Veel mensen verhuisden van het platteland naar de stad, omdat:
- ze graag in de stad wilden wonen.
- in de stad betere scholen en huizen waren.
- ze dachten dat ze in de stad meer geld konden verdienen.
De arbeiders werkten:
- vijf dagen per week, acht uur per dag.
- zes dagen per week. twaalf uur per dag.
- zeven dagen per week, 20 uur per dag.
De arbeiders aten:
- soms vlees.
- vaak vlees.
- altijd vlees.
Een arbeider die ziek was:
- krijgt minder loon.
- krijgt gewoon zijn loon betaald.
- Krijgt niets betaald.
Alcohol dronken de arbeiders:
- vaak.
- nooit, het was veel te duur.
- alleen op een feest.
Werkloosheid ontstond doordat:
- de fabrieken gingen sluiten.
- er veel te veel mensen naar de stad kwamen.
- de fabriekseigenaren alleen kinderen aannamen.
Voor de industriële revolutie:
- werd wol gesponnen door boeren in hun eigen huis.
- werd wol niet gesponnen.
- werd katoen gesponnen door meisjes die niet meer naar school hoefden.
Moeders:
- zorgden alleen voor de kinderen.
- gingen allemaal naar de fabriek.
- moesten ook geld verdienen.
Veel mensen gingen nooit naar een dokter, omdat:
- ze daar geen geld voor hadden.
- ze nooit ziek waren.
- een dokter alleen voor rijke mensen wilde werken.