Enkelvoud en meervoud.


Als de zin in het enkelvoud staat, zet hem dan in het meervoud. En andersom.
De kinderen genieten van de zon. .
De artiest treedt op. .
De auto's overschrijden de maximum snelheid. .
Ik ontbijt elke dag met pap. .
Jij zit niet stil. .
Wij rijden met de bus mee. .
De vrienden vergeten hun huiswerk. .
De radiozenders zenden tot laat in de nacht uit. .
Jullie bevinden je op verboden gebied. .
De ministers besluiten om nog meer te gaan bezuinigen. .