De studenten hebben de boeken
bestudeerd.
- persoonsvorm
- voltooid deelwoord
- heel werkwoord
- tegenwoordig deelwoord
Ik
bestudeer dat spel heel goed.
- persoonsvorm
- voltooid deelwoord
- heel werkwoord
- tegenwoordig deelwoord
Wie wil dat verhaal
bestuderen?
- persoonsvorm
- voltooid deelwoord
- heel werkwoord
- tegenwoordig deelwoord
De ontsnapte gevangene baande zich,
slaand met een dikke stok, een weg naar buiten.
- persoonsvorm
- voltooid deelwoord
- heel werkwoord
- tegenwoordig deelwoord
Heb jij je kleine broertje
geslagen?
- persoonsvorm
- voltooid deelwoord
- heel werkwoord
- tegenwoordig deelwoord
Je weet toch wel dat je niet mag
slaan!
- persoonsvorm
- voltooid deelwoord
- heel werkwoord
- tegenwoordig deelwoord
Mijn slaapkamer is opnieuw
ingericht.
- persoonsvorm
- voltooid deelwoord
- heel werkwoord
- tegenwoordig deelwoord
De etaleur
richt de etalage in.
- persoonsvorm
- voltooid deelwoord
- heel werkwoord
- tegenwoordig deelwoord
De vulkaan
barst morgen misschien wel
uit.
- persoonsvorm
- voltooid deelwoord
- heel werkwoord
- tegenwoordig deelwoord
De jongen is in tranen
uitgebarsten.
- persoonsvorm
- voltooid deelwoord
- heel werkwoord
- tegenwoordig deelwoord
Uitbarstend in woede liep hij de gang op.
- persoonsvorm
- voltooid deelwoord
- heel werkwoord
- tegenwoordig deelwoord
Plonzend sprongen de kikkers in de vijver.
- persoonsvorm
- voltooid deelwoord
- heel werkwoord
- tegenwoordig deelwoord