Index
Vul de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in.
glijden: De schaatsen
over het ijs.
landen: Het vliegtuig
op het weiland.
vinden: Ik
dat erg knap van jou.
bloeden: De wond aan mijn knie
erg.
antwoorden: Waarom
je niet?
schelden: De pestkop
mij uit.
snijden: Jullie
je toch niet in de vingers met dat mes?
branden: Steen
niet.
luiden: De klokken
als er iemand gaat trouwen.
raden: Wie
het goede getal?
bieden: De mensen in de zaal
op het schilderij.
redden: De badmeester
het kleine meisje.
zenden: Ik
het pakje meteen naar je toe.
binden:
dat touw niet te vast!
KIJK NA
OK
Index