d of dd?


De zinnen moeten in de verleden tijd staan. Vul in: d of dd.
Denk aan de denkstappenkaart.
melden: Wij melen de klacht.
voeden: Jullie voeen de olifanten.
ruilen: De jongens ruilen de knikkers.
proeven: Wij proefen de taart.
luiden: Wij luien de klok.
landen: De eenden lanen op het water.
verhuizen: Jullie verhuisen naar Enschede.
grazen: De koeien graasen in de wei.
broeden: De kippen broeen de eieren uit.
roeien: Wij roeien naar de overkant.