De kinderen blazen de kaarsen uit. de kaarsen uit.
Ik kies het mooiste cadeau uit. het mooiste cadeau uit.
Jij wijst altijd naar een ander. altijd naar een ander.
Oma's lazen mooi voor. mooi voor.
De man prees de brave hond. de brave hond.
Hij blijft de hele dag hier. de hele dag hier.
De agent gaf mij een boete. mij een boete.
De meisjes schrijven een brief. een brief.
De koks wrijven het vlees in met zout. het vlees in met zout.
Het paard stoof over de weg. over de weg.